Vrijdagavond gingen de malste Olympische Spelen sinds mensenheugenis van start. Eigenlijk waren ze al een paar dagen eerder begonnen, de Nederlandse voetbalvrouwen hadden hun eerste wedstrijd al met 10 – 3 gewonnen, maar de officiële opening was vrijdag.
Normaal gesproken zijn Olympische Spelen een grote reclamespot voor het organiserende land, maar deze keer is er bij de lokale bevolking weinig enthousiasme. Geen wonder, ze worden niet toegelaten in de stadions. Japan worstelt met het coronavirus, er is daar nog nauwelijks ingeënt en om dan 10.000 buitenlandse sporters te laten komen, dat lijkt niet zo'n goed idee.
Maar de Spelen moeten doorgaan. Bomaanslagen en gijzelingsacties hebben het festijn in het verleden niet kunnen stoppen. Dat er vorig jaar besloten werd tot een jaar uitstel was al heel bijzonder. Het is ook een mooi voorbeeld van de onwil om toe te geven dat er dingen zijn die groter zijn dan de mensheid en omstandigheden waardoor je soms even niet kan doen wat je wil.
Koppig doorgaan, toch met vakantie willen, toch willen feesten, toch ontkennen dat er een virus is waar we rekening mee moeten houden. Dan liever protesteren, wetenschappers bedreigen en teststraten in brand steken.
Daarmee vergeleken zijn de Spelen nog tamelijk onschuldig. En de wielerwedstrijd voor de mannen was bovendien behoorlijk spannend. Met een mooie winnaar, Carapas uit Equador, twee grote favorieten naast hem op het podium en een goede Nederlander als vierde. De vrouwen gaan het vandaag misschien nog wel beter doen.
En het is ook wel eens leuk dat er, bij een positief geval, niet meteen gedacht wordt aan wielrenners en doping. Deze keer waren er andere sporters positief en ging het om een virustest.
Ondertussen was het thuis ook best interessant. Vorige week zondagavond zat ik, bijvoorbeeld, rustig op de bank toen ik een stadsduif wat rondjes boven de wijk zag vliegen. Hij zag er een beetje verdwaald uit, we zien hier niet zoveel stadsduiven.
Van over het dak, boven mijn hoofd, kwam een grote donkere vogel op de duif toegevlogen. Ik dacht aan een zwarte kraai, maar tot mijn verrassing vloog de donkere nieuwkomer recht op de duif af en plukte hem uit de lucht !
Dat moet een havik zijn geweest. Nog nooit eerder zo gezien.
Een dag later reed ik met mijn scootmobiel naar de supermarkt. Toen ik de parkeerplaats op draaide zag ik twee vrouwen rondlopen en een gans opvliegen. De vogel vloog een rondje en landde pal voor de ingang. De ene vrouw, zo te zien een klant, maakte een moedeloos gebaar. 'Hij loopt steeds achter me aan.'
De andere vrouw, een winkelmedewerkster, probeerde het dier, ik dacht een jonge grauwe gans, bij de winkeldeur weg te houden. Er kwam nog een medewerkster naar buiten en samen joegen ze de vogel een eindje de parkeerplaats op. 'Ik ga de dierenambulance bellen,' zei de oudste van de twee.
Ik reed naar binnen en deed mijn boodschappen. Toen ik weer naar buiten kwam was de dierenambulance net aangekomen. Een vrouw in een groen uniform stapte uit en pakte een groot schepnet. De gans wandelde heen en weer voor de winkeldeur, waar de twee medewerksters voorkwamen dat hij naar binnen liep.
Met een handige beweging verdween de vogel in het net. De vrouw van de dierenambulance maakte de kop van de gans vrij en bekeek hem eens goed. Het dier bleek geringd te zijn en inderdaad een jonge vogel, net een paar maanden oud. Ze vroeg hem wat hij nou bij die supermarkt wou, maar kreeg geen antwoord. Ze zou hem een eind de polder inbrengen, zei ze, en hoopte dat hij dan niet meer terug zou komen.
Ja, ook zonder Olympische Spelen kun je wat meemaken, hoor...